Openingswoord op zondag 17 april 2011 bij de tentoonstelling van Bob Nieuwenhuysen (1946 –2010) in Galerie Rehorst, Regentesselaan 10, 2562 CS Den Haag door Co van Gasteren.
Beste aanwezigen,
Bijgestaan door Juliette, hebben Johan Breuker en ik de afgelopen tijd al het werk op Bob z’n atelier in handen gehad. Werk uit alle periodes en fases vanaf zijn middelbareschooltijd begin jaren 60 tot in het vroege voorjaar van 2010 kwamen we hier tegen.
De eerste keer na zijn overlijden dat Johan en ik zijn atelier betraden troffen we een zielloze plek aan. De plek die we kenden als toevlucht van Bob, waarin hij voortdurend bezig was met schilderen, tekenen, veranderen, schuiven en componeren, had zijn zeggingskracht verloren. Wat er overbleef waren zijn schilderijen, de talloze laden en kasten met tekeningen, gouaches, boekjes, objecten en een grote verzameling van restmateriaal .
Onze opdracht was zijn werk te inventariseren en het daardoor toegankelijk te maken. Dat was minder eenvoudig dan het klinkt.
Weliswaar lijkt het werk van Bob soms een bijna strenge orde uit te stralen. Dat gold echter niet voor de wijze waarop hij alles bewaard had.
Systematisch zijn we door de mapjes, laden en stapels werken heen gegaan en beleefden weer alles wat er aan ieder werk aan herinneringen vastzat. Het was een reis door de tijd.
Ik voelde me dan ook heel vereerd dat Juliette mij vroeg het openingswoord te spreken voor deze tentoonstelling.
Maar allereerst moet ik namens Juliette en ook alle liefhebbers van de kunst van Bob grote waardering uitspreken voor galerie Rehorst die haar ruimte spontaan aangeboden heeft voor deze expositie. De laatste keer dat Bob exposeerde was ook hier, in deze galerie in 2009.
Voor deze tentoonstelling is gekozen voor werk uit zijn atelier van de afgelopen 30 jaar, vanaf het begin van de tachtiger jaren. Het werk van direct na de academietijd is dus niet te zien. Veel werk uit die periode is verkocht en wat er nog is zou een te versnipperd beeld geven in dit overzicht.
Toch leek het me zinvol ook iets over deze beginperiode te zeggen, omdat hier de grondslag ligt voor zijn latere werk.
Bob en ik begonnen in 1965 aan de academie.Zijn interesses waren toen al heel eigen en intens en vormden de basis voor de eerste ontwikkeling van zijn werk.
Hij sprak bijvoorbeeld vaak over de foto’s die zijn grootvader in het begin van de vorige eeuw maakte van stadsgezichten. Hij was gefascineerd door de lichtval, de sfeer, de verstilling hierin.
Tijdens onze eerste Noorwegenreis gingen we naar Oslo om Munch te zien. We waren onder de indruk van de losheid en vrijheid van werken in combinatie met de vaak dramatische inhoud. In het Kröller Muller museum was hij weer verrukt van het schilderij ‘de roze villa’ van de Belgische symbolist Degouve de Nuncques. Het is een klein schilderij van een villa bij nacht met luiken voor de ramen, mysterieus verlicht door een lantaarnpaal.
In de eerste Amsterdamse jaren, na de academie kwamen deze invloeden terug in zijn eigen schilderijen: intieme werken, vaak met een symbolistische of geheimzinnige sfeer.
Hij was ook de man van het detail. Vanaf het begin heeft hij altijd kleine tekeningen en schetsen gemaakt waarin we invloeden kunnen zien van Paul Klee, een door hem steeds bewonderde kunstenaar.
Bob verhuisde van Amsterdam naar Hoofddorp in de Haarlemmermeerpolder. Een gewaagde stap in onze ogen, maar voor zijn ogen bleek de polder een bron van inspiratie te zijn. Al zijn fascinaties leken hier op zijn plek te vallen. Er kwam bovendien een nieuw en voor het latere werk essentieel gegeven bij: de strengheid en geometrie van het polderland. De polder met de dwingende perspectieflijnen. De vlakke ruimte onderbroken door strookjes groen of een bomenrij.
De eerste landschappen die hij hier maakte waren strak gecomponeerd, maar er scheen nog wel een maantje boven of, er was nog net zichtbaar op de beeldrand, een hardloper die op het punt staat uit beeld te verdwijnen. Later verdwenen ook deze verwijzingen en werd het werk abstracter en geometrischer. In een aantal schilderijen met als onderwerp fabrieken is de geometrie van de architectuur nog opgenomen in sferische sobere landschappen. Maar geleidelijk wordt het landschap steeds meer geabstraheerd. Vanaf 1981 ontstaan er werken als “Brug”, ‘Akker’ en ‘Spiegeling’. Dit zijn de vroegste werken op deze tentoonstelling.
Kijken we naar ‘Akker’ ,een schilderij uit 1985, dan verwijst de titel nog naar een landschap, maar het verticale formaat spreekt dit tegen. We zien een blauwe vorm die het beeldvlak bijna vult, op de randen opzij en de bovenkant na. Deze vorm wordt naar boven toe iets smaller, waardoor hij iets naar achteren lijkt te hellen. Een verwijzing naar perspectief? De donkere omlijsting laat de staande vorm oplichten in het beeldvlak. Dit wordt nog versterkt door de lichtblauwe,schilderachtige, contour om de vorm. Het zijn krachtige schilderijen en de weg naar geometrisch abstract werk lijkt geopend.
Maar in plaats daarvan gebeurt er iets opmerkelijks. De kunstenaar stelt zichzelf een dilemma. Zal hij doorgaan op deze weg, die steeds strenger lijkt te worden? Of moet hij zich er juist van bevrijden. Zal hij niet vast komen te zitten? Moet hij zijn grenzen verleggen?
Ik kan me het gesprek hierover op zijn atelier nog herinneren. We stonden voor het schilderij ‘brug’ (ook hier te zien). Een schilderij in nuances van blauw, grijs en wit met de geabstraheerde vorm van een brug als horizontale vorm onder het midden. De compositie is streng en symmetrisch. Ik weet nog dat ik het prachtig vond en naar mijn mening moest hij hier mee verder gaan.
Maar gelukkig neem je als kunstenaar je eigen beslissingen. Bob nam een radicale stap. Hij koos voor een andere, zijn eigen, weg: die van abstracte, expressieve, beweeglijke werken in gouache en olieverf. Soms verwijzend naar een landschap, soms verwijzend naar meer abstracte, beeldende begrippen als ‘ruimtelijk’,’vertakkingen’ of ‘poort’. Het gebruik van gouacheverf hierbij was nieuw voor hem. (Even voor degenen die dat niet kunnen weten: gouache is een dekkende verf op waterbasis, die de eigenschap heeft oplosbaar te blijven. Dit houdt in dat er niet in gepoetst kan worden, want dat leidt onherroepelijk tot modder. De verf droogt een beetje krijtachtig, fluwelig, op en is krachtig van kleur). In deze vrij moeilijke techniek bereikte Bob een grote verfijning, wat je kan zien aan zijn krachtig en helder kleurgebruik en de manier waarop hij, ondanks de techniek, er in slaagde een zekere transparantie te behouden. Er zijn hier een paar voorbeelden van te zien.
Ruim 10 jaar later, rond 1996, zien we weer langzamerhand een verschuiving plaatsvinden. Ook nu ontstaan weer meer constructieve abstracte werken, zoals bijvoorbeeld ‘venster’, een symmetrisch werk dat in opvatting aan het net besproken ‘Akker’ verwant is, maar dat nu de sporen draagt van jaren expressief schilderen.
Achteraf lijkt het of hij een uitstap heeft gemaakt, zich wilde hernemen, om adem te halen voordat hij de stap kon nemen naar het werk, dat we van hem kennen van de laatste tijd met een zekere losheid en een vrijere abstractie.
Een veelzijdige wereld opent zich nu, waarin ruimte is voor alle technieken, voor vorm, lijn en beweging. Een wereld die hij eerder al verkende in zijn schetsen en kleine tekeningetjes, die soms een raakvlak hadden met zijn grotere werk, maar soms ook helemaal niet.
Nu valt alles op zijn plaats. De vrijheid die hij zich veroorloofde binnen zijn invallen en schetsen wordt vanaf nu een vanzelfsprekend gegeven in al zijn werk. Ook het veelzijdig materiaalgebruik beperkt zich niet meer alleen tot zijn schetsen. Er wordt geschilderd, getekend, geknipt ,geplakt,gezaagd en gecombineerd.
Bastiaan Voortman beschrijft in ‘’Doorzicht’’ op humoristische wijze hoe Bob ogenschijnlijk nonchalant in zijn atelier aan het werk is.
Bob moest niets hebben van effectbejag, wat hij in veel hedendaagse kunst zag. Hij hield vast aan zijn bewondering voor kunstenaars als Bram van Velde, Motherwell en Paul Klee. Zo wilde hij ook niets met de hedendaagse digitale ontwikkelingen te maken hebben. Een website wilde hij ook niet. Een mooi boekje maken met schetsen of een catalogus over zijn werk ,daar werd hij warm van. Daar was hij heel consequent in en het heeft bijzonder fraaie werkjes opgeleverd. Wat hij ook deed, hij bleef bij zichzelf en hield vast aan wat zijn gevoel hem zei. Daar ligt naar mijn idee de kracht van zijn werk.
Deze expositie toont ons werk van allerlei soort: er zijn schilderijen, tekeningen, collages en veel werk waarin hij verschillende materialen en technieken samenbrengt. Er zijn ook losse, uitgezaagde vormen en kastjes. Er spreekt plezier uit door het gebruik van uiteenlopende materialen, van krantenpapier, karton,linnen ,multiplex, tot hergebruikte zeefdrukken en houtsneden. Alles lijkt bruikbaar. In vorm, lijn en compositie laat Bob onverwachte, niet voor de hand liggende, oplossingen zien.
Ik neem hiervoor als laatste voorbeeld het werk ‘spiegeling’ uit 2005.
We zien hier een grote, liggende vorm die uitgeknipt lijkt. In werkelijkheid is er met acrylverf een egaal grijze achtergrond tegenaan geschilderd, zodat er een sterke vorm overblijft. Het is een onregelmatige organische vorm met afgeronde hoeken en lijkt uit meerdere delen van ongelijke grootte samengesteld te zijn. Het is een donkere vorm, die toch heel ruimtelijk en transparant is door een geveegde en gekraste ondergrond in OI inkt. Deze vorm is een beetje ingedeukt, waardoor hij ingesnoerd lijkt door een helder oranje, horizontale lijn. Deze horizontale lijn is tevens de bijna- diagonaal in een parallellogram. Bijna, omdat de aansluiting bij de linkerhoek er net even naast zit. Het parallellogram loopt schuin over de donkere vorm en blijft er net niet helemaal binnen. De onderste lijn overlapt heel even de gesloten vorm. Deze schijnbare onvolkomenheden geven het geheel een zekere spanning en tegendraadse ruimtewerking.
Je ziet deze onvolkomenheden meer in het werk van Bob. Je wordt er even door geprikkeld, alsof ze zeggen:’blijf bij de les, het is niet altijd wat je denkt dat het is’.
Het contrast tussen deze, in heldere lijnen getekende, geometrische figuur en de donkere mysterieuze organische vorm is groot en versterkt de ruimtelijke werking. Het werk heet spiegeling. En inderdaad verdeelt de horizontale lijn de vorm in een, bijna aan elkaar gelijk, boven- en benedendeel.
Zijn het contouren van bomen in de nacht, weerspiegeld in water en doorkruist door de heldere lijnen van het maanlicht?
Wijselijk besloot Bob hier een open titel aan te geven en alle interpretatie aan de kijker over te laten.
Eind 2009 voelde Bob zich weer een stuk beter. Hij wilde bij mij op atelierbezoek komen. ‘Maar dan moet het wel een beetje warm zijn Co’. ‘Ja, dat is goed’ zei ik, ‘ik zet om 10 uur de kachel aan, dan spreken we om 2 uur af en dan heb jij het boven op de entresol lekker warm’.
We spraken over het maken van kunst. Bob had het over het spelelement dat hij belangrijk vond.Niet in de zin van een spel met regels,maar het spelen met ideeën, met vormen, het gebruik maken van toeval, het verkennen van grenzen. Jezelf verrassen.
Laten wij onszelf nu ook verrassen. Geniet van alles wat hier hangt. En als je nóg eens kijkt dan zie je meer.